Maria Vespers - Claudio Monteverdi


11 mei 2014 - De Rijp, Grote Kerk

24 mei 2014 - Hoorn, Oosterkerk

Flyer
Grote Kerk - De Rijp
Oosterkerk - Hoorn

Download
Programmaboekje 201405_web.pdf
Adobe Acrobat document 2.6 MB

Programma

Claudio Monteverdi (1567 - 1643)

Vespro della Beata Virgine (Mariavespers)

 

Uitvoerenden

Klaartje van Veldhoven (sopraan)

Bauwien van der Meer (sopraan)

Petra Ehrismann (alt)

Govert Valkenburg (tenor, De Rijp)

Robert Buckland (tenor, Hoorn)

Mattijs Hoogendijk (tenor)

Marc Pantus (bas/bariton)

Canticum Gregorianum

Accademia Amsterdam

Kamerkoor Sine Nomine

Paul Valk (dirigent)

Voorwoord van de dirigent

"Toen ik mocht nadenken over een mooi werk voor mijn 20-jarig dirigentschap bij Sine Nomine kreeg ik een geweldige ingeving. Want als je liefhebber bent van prachtige vocale muziek staat dit werk zéker wel op je verlanglijstje…!

Maar was dit wel haalbaar? Konden wij deze complexe muziek uitvoeren? Waren we in staat een en ander te bekostigen? Want het vraagt nogal wat…

Ik heb het Nederlands Kamerkoor gehoord en gezien toen zij dit uitvoerden in 2012. Tja, zij wél…

Magistraal, adembenemend, aldoor inspirerend. Koor eersteklas!"

 

Nu ik dit schrijf zijn we inmiddels druk bezig met instuderen en alles voorbereiden. Ik ben blij en trots dat we dit met elkaar hebben kunnen klaarspelen. Zeker ook wat betreft alle zaken achter de schermen en alle financiële rompslomp om dit ook voor óns mogelijk te maken.

Dank aan een ieder die hiertoe heeft bijgedragen!

En nu is het zover: we mogen het twee keer voor het voetlicht brengen. Fantastisch!

We hebben een prachtig barokorkest, 6 vocale solisten van niveau én een kleine schola voor de gregoriaanse antifonen tussendoor.

Aan ons om alles te geven en te zorgen dat nu alles op z’n plek valt.

Sine Nomine en maestro Paul ‘in excelsis’!

Toelichting

De Mariavespers (Italiaans: ”Il Vespro della Beata Virgine”) is de verzameling muziekstukken voor zangstemmen en instrumenten die Claudio Monteverdi (1567-1643) in 1610 liet uitgeven in Venetië. De meeste stukken werden geschreven met het oog op het rooms-katholieke avondgebed (vesper). De verzameling wordt ook wel gezien als de meest briljante ‘sollicitatiebrief’ ooit geschreven. Monteverdi verwierf ermee de positie van kapelmeester van de San Marco in Venetië.

De vespers heeft de volgende onderdelen:

  • Vijf verschillende psalmen: ‘Dixit Dominus’, ‘Laudate pueri’, ‘Laetatus sum’, ‘Nisi Dominus’ en ‘Lauda Jerusalem’, gezet voor 6- tot 10 stemmig koor en solisten;
  • Aan deze psalmen gaan gregoriaanse antifonen vooraf, die van het feest van Beata Virgine Maria. Ná de psalmen volgen solistische motetten (‘Nigra sum’, ‘Pulchra es’, ‘Duo Seraphim’, ‘Audi coelum’);
  • De teksten van zowel gregoriaans als de solo-delen komen uit Hooglied en vormen een tekstueel op elkaar afgestemde inlijsting van de psalmen;
  • Een hymne (in dit geval ‘Ave Maris Stella’);
  • Magnificat (volgens de traditie onderdeel van élke vesper, wanneer dan ook), het loflied van de zwangere Maria bij haar bezoek aan haar eveneens zwangere nicht Elisabeth.

 

De muziek van Monteverdi, seculier of religieus, weerspiegelt de mentaliteitsverandering die plaatsvond tegen het einde van de renaissance. Zijn Mariavespers wordt gezien als een keerpunt in de muziekgeschiedenis, met een klankrijkdom die zijn weerga niet kent. De muziek heeft een uitbundige en glansrijke virtuositeit die tot dan toe ongebruikelijk was in de religieuze muziek.

 

Voor Monteverdi is de Mariavespers een staalkaart van zijn kunnen. De muziek is dramatisch, opwindend, kleurrijk en Italiaans, maar ook ingehouden, afgewogen, elegant en diepzinnig: een boeiend vlechtwerk van de oude stijl, stile antico en de nieuwe, stile moderno. De liturgische muziek hield lang vast aan de overgeleverde polyfonie uit de renaissance. Dankzij componisten als Monteverdi kon ze toch loskomen uit dit strenge keurslijf en elementen uit de nieuwe stijl overnemen. Deze stile moderno is zowel van technische als van esthetische aard. Polyfonie ruimt de plaats voor begeleide monodie, waarbij één stem, begeleid door een instrumentaal fundament, de basso continuo, de tekst klaar en duidelijk voordraagt, met geregelde uitbarstingen van extreem virtuoze aard, doorgaans in functie van de expressieve weergave van de tekst. Bovendien neemt de deelname van de meest diverse instrumenten ook steeds meer toe, niet alleen, zoals voorheen, ter ondersteuning of zelfs ter vervanging van de vocale partijen, maar als zelfstandige partners, zodat er een rijk gevarieerd wisselspel tot stand komt tussen stemmen en instrumenten, de zogenaamde ‘concerterende stijl’. Al deze elementen zijn aanwezig in Monteverdi’s Mariavespers.

 

In de psalmen baseert hij zich op de toen gebruikelijke vocale voordracht van die oudtestamentische teksten. Hierbij wordt de oorspronkelijke gregoriaanse melodie, in feite een eenvoudige reciteertoon, gedeclameerd in eerder primitieve akkoorden.

Monteverdi verrijkt die stilistisch ongekunstelde schrijfwijze echter met imitatief contrapunt en virtuoze trekjes, waarbij bovendien solistische tussenkomsten worden gecombineerd met koorpassages en instrumentale ritornelli of tussenspelen zijn ingelast. Daardoor worden de psalmen ware ‘kunstwerken’ die de directe functionaliteit van het strikt liturgische psalmreciteren verre overstijgen.

 

In de motetten Nigra sum, Pulchra es, Duo seraphim en Audi coelum kiest hij resoluut voor de meest moderne stijl: één, twee, drie en zes solostemmen met basso continuo. Het zijn elk op zich grandioze pareltjes die van de zangers vaak een hoge graad van virtuositeit vergen.

 

Het merkwaardigste deel is de Sonata sopra Sancta Maria, een instrumentaal stuk waarin de aanroeping ‘Sancta Maria ora pro nobis’ (‘Heilige Maria, bid voor ons’) als nadrukkelijke smeekbede elfmaal wordt vervlochten, telkens in een andere ritmische gestalte.

Deze onvergetelijke sonata mag beschouwd worden als een van de meest imposante instrumentale composities uit de vroegbarok, waarin de zelfstandige behandeling van de instrumenten definitief haar beslag kreeg in de liturgische muziek.

 

Nog steeds verschillen de meningen of de uitgave van de Vespers bedoeld was als een cyclus die als een coherent geheel diende te worden uitgevoerd (zoals momenteel op de meeste concerten) of eerder als een verzameling composities van zeer uiteenlopende aard, waaruit naar believen een of meerdere stukken konden gekozen worden. Hoewel de laatste opvatting steeds meer veld wint, betekent dit niet dat een volledige uitvoering van de Vespers niet verantwoord zou zijn. Integendeel. Elk concert van de volledige cyclus, vanaf het bescheiden Invitatorium Deus in adiutorium tot de schitterende slotclimax met het grootse Magnificat is en blijft een unieke ervaring waarnaar elke liefhebber van de 17e-eeuwse muzikale schatkamer steeds weer naar uitziet. 

De Mariavespers (Italiaans: ”Il Vespro della Beata Virgine”) is de verzameling muziekstukken voor zangstemmen en instrumenten die Claudio Monteverdi (1567-1643) in 1610 liet uitgeven in Venetië. De meeste stukken werden geschreven met het oog op het rooms-katholieke avondgebed (vesper). De verzameling wordt ook wel gezien als de meest briljante ‘sollicitatiebrief’ ooit geschreven. Monteverdi verwierf ermee de positie van kapelmeester van de San Marco in Venetië.

De vespers heeft de volgende onderdelen:

  • Vijf verschillende psalmen: ‘Dixit Dominus’, ‘Laudate pueri’, ‘Laetatus sum’, ‘Nisi Dominus’ en ‘Lauda Jerusalem’, gezet voor 6- tot 10 stemmig koor en solisten;
  • Aan deze psalmen gaan gregoriaanse antifonen vooraf, die van het feest van Beata Virgine Maria. Ná de psalmen volgen solistische motetten (‘Nigra sum’, ‘Pulchra es’, ‘Duo Seraphim’, ‘Audi coelum’);
  • De teksten van zowel gregoriaans als de solo-delen komen uit het Hooglied en vormen een tekstueel op elkaar afgestemde inlijsting van de psalmen;
  • Een hymne (in dit geval ‘Ave Maris Stella’);
  • Magnificat (volgens de traditie onderdeel van élke vesper, wanneer dan ook), het loflied van de zwangere Maria bij haar bezoek aan haar eveneens zwangere nicht Elisabeth.

 

De muziek van Monteverdi, seculier of religieus, weerspiegelt de mentaliteitsverandering die plaatsvond tegen het einde van de renaissance. Zijn Mariavespers wordt gezien als een keerpunt in de muziekgeschiedenis, met een klankrijkdom die zijn weerga niet kent. De muziek heeft een uitbundige en glansrijke virtuositeit die tot dan toe ongebruikelijk was in de religieuze muziek.

 

Voor Monteverdi is de Mariavespers een staalkaart van zijn kunnen. De muziek is dramatisch, opwindend, kleurrijk en Italiaans, maar ook ingehouden, afgewogen, elegant en diepzinnig: een boeiend vlechtwerk van de oude stijl, stile antico en de nieuwe, stile moderno. De liturgische muziek hield lang vast aan de overgeleverde polyfonie uit de renaissance. Dankzij componisten als Monteverdi kon ze toch loskomen uit dit strenge keurslijf en elementen uit de nieuwe stijl overnemen. Deze stile moderno is zowel van technische als van esthetische aard. Polyfonie ruimt de plaats voor begeleide monodie, waarbij één stem, begeleid door een instrumentaal fundament, de basso continuo, de tekst klaar en duidelijk voordraagt, met geregelde uitbarstingen van extreem virtuoze aard, doorgaans in functie van de expressieve weergave van de tekst. Bovendien neemt de deelname van de meest diverse instrumenten ook steeds meer toe, niet alleen, zoals voorheen, ter ondersteuning of zelfs ter vervanging van de vocale partijen, maar als zelfstandige partners, zodat er een rijk gevarieerd wisselspel tot stand komt tussen stemmen en instrumenten, de zogenaamde ‘concerterende stijl’. Al deze elementen zijn aanwezig in Monteverdi’s Mariavespers.

 

In de psalmen baseert hij zich op de toen gebruikelijke vocale voordracht van die oudtestamentische teksten. Hierbij wordt de oorspronkelijke gregoriaanse melodie, in feite een eenvoudige reciteertoon, gedeclameerd in eerder primitieve akkoorden.

Monteverdi verrijkt die stilistisch ongekunstelde schrijfwijze echter met imitatief contrapunt en virtuoze trekjes, waarbij bovendien solistische tussenkomsten worden gecombineerd met koorpassages en instrumentale ritornelli of tussenspelen zijn ingelast. Daardoor worden de psalmen ware ‘kunstwerken’ die de directe functionaliteit van het strikt liturgische psalmreciteren verre overstijgen.

 

In de motetten Nigra sum, Pulchra es, Duo seraphim en Audi coelum kiest hij resoluut voor de meest moderne stijl: één, twee, drie en zes solostemmen met basso continuo. Het zijn elk op zich grandioze pareltjes die van de zangers vaak een hoge graad van virtuositeit vergen.

 

Het merkwaardigste deel is de Sonata sopra Sancta Maria, een instrumentaal stuk waarin de aanroeping ‘Sancta Maria ora pro nobis’ (‘Heilige Maria, bid voor ons’) als nadrukkelijke smeekbede elfmaal wordt vervlochten, telkens in een andere ritmische gestalte.

Deze onvergetelijke sonata mag beschouwd worden als een van de meest imposante instrumentale composities uit de vroegbarok, waarin de zelfstandige behandeling van de instrumenten definitief haar beslag kreeg in de liturgische muziek.